Afgelopen maandag de stukken ingeleverd voor mijn eigen rechtszaak en ik heb daarbij nog wat nieuwe bevindingen doorgegeven. De tekst daarvan staat als update bij de inzamelingsactie. Met name het feit dat ANP op foto's jaagt die al jaren rondzwerven op het openbare internet en die zonder enige kwade opzet zijn overgenomen vind ik kwalijk. We betalen met zijn allen thuiskopieheffingen en bedrijven bovendien ook nog reprorecht. Ik vermeld in de stukken dus onder andere artikel 16h.1 Aw dat gaat over de vergoeding voor het overnemen van persfoto's:
"Een reprografische verveelvoudiging van een artikel in een dag-, nieuws- of weekblad of een tijdschrift of van een klein gedeelte van een boek en van de in zo'n werk opgenomen andere werken wordt niet beschouwd als inbreuk op het auteursrecht, mits voor deze verveelvoudiging een vergoeding wordt betaald."Na het inleveren van de stukken ging ik weer verder met mijn boek. Ik ben momenteel bezig met de vergoedingen van Stichting Thuiskopie en Reprorecht die verdeeld worden door beheerorganisatie Pictoright. En ik las artikel 16h Aw nog eens goed en realiseerde me toen pas dat dat alleen gaat over papieren kopieën.
Daarop heb ik Gemini wat vragen gesteld, leg ik hier even vast, dan kan ik het nachecken en in mijn boek verwerken. Voor een deel van de vragen wist ik (door het checken van de jaarrekeningen) de antwoorden al. Voor mij dus weinig nieuws, maar wel bizar dat er zo'n groot deel van de vergoedingen voor hergebruik van auteursrechtelijk materiaal naar de uitgevers gaat.
Wettelijk gezien (artikel 16h Auteurswet) geldt reprorecht toch alleen voor analoge kopieën? Op welke basis int Stichting Reprorecht de vergoedingen voor digitaal hergebruik?
Je hebt een heel scherp punt. Wettelijk gezien is de basis voor het reprorecht, zoals vastgelegd in Artikel 16h van de Auteurswet, inderdaad gericht op "reprografische verveelvoudigingen", wat in de oorspronkelijke wet voornamelijk neerkwam op analoge kopieën (fotokopieën).
De grondslag voor de inning van vergoedingen voor digitaal hergebruik is echter niet direct te vinden in dat ene artikel, maar berust op een combinatie van andere factoren:
1. Collectieve licentieovereenkomsten
Stichting Reprorecht int de vergoedingen voor digitaal hergebruik op basis van collectieve licentieovereenkomsten, die zij sluit met vertegenwoordigende partijen van bedrijven en organisaties (inclusief het onderwijs). In deze overeenkomsten worden de wettelijke regelingen van artikel 16h gecombineerd met afspraken over het digitale gebruik van auteursrechtelijk materiaal.
Het is in de praktijk onwerkbaar voor een onderwijsinstelling om voor elke digitale kopie (een artikel scannen, mailen of op het intranet plaatsen) individueel toestemming te vragen aan de rechthebbende. De stichting Reprorecht treedt in deze gevallen op als een collectieve beheerder die namens alle aangesloten auteurs en uitgevers een licentie verleent. De jaarlijkse vergoeding die instellingen betalen, compenseert het hergebruik van zowel analoge als digitale kopieën, en is vastgelegd in deze licentieovereenkomst.
2. Wettelijke 'Thuiskopie'-regeling (Artikel 16c Auteurswet)
Hoewel dit niet de directe basis is voor organisaties, is de wettelijke basis voor het kopiëren voor eigen gebruik (de 'thuiskopie') wel uitgebreid naar digitale kopieën. Dit gebeurt op basis van Artikel 16c Auteurswet. Dit artikel creëerde de grondslag voor de thuiskopievergoeding, die wordt geïnd op opslagmedia zoals harde schijven en smartphones. Dit principe van een 'billijke vergoeding' voor digitaal kopiëren heeft ook de weg geëffend voor de zakelijke en onderwijsgerelateerde regelingen, die dit principe toepassen via licentieovereenkomsten in plaats van via een heffing op apparaten.
3. De praktijk van de auteursrechtbeheerders
In 2013 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de 'thuiskopie' alleen is toegestaan uit legale bron en dat het kopiëren uit illegale bron verboden is. Dit benadrukte de noodzaak voor organisaties om te zorgen dat het materiaal dat ze digitaal delen legaal is.
De Regeling Reprorecht Zakelijk, die ook van toepassing is op onderwijsinstellingen, is opgebouwd als een pakket: het bundelt de wettelijke vergoeding voor fotokopiëren (artikel 16h) en de licentievergoeding voor digitaal hergebruik in één jaarlijks bedrag. Dit is een pragmatische oplossing die is opgesteld in overleg met werkgeversorganisaties om de administratieve lasten te minimaliseren en juridische onzekerheid over digitaal kopiëren te voorkomen.
Samenvattend: De wettelijke basis voor Stichting Reprorecht's digitale vergoedingen is niet direct gelegen in één specifiek artikel van de Auteurswet, maar wordt gerealiseerd via collectieve licentieovereenkomsten die de wettelijke bepalingen uitbreiden naar de digitale praktijk, waarbij de instellingen in ruil voor een vast bedrag zekerheid krijgen over hun auteursrechtelijke verantwoordelijkheden.
Dat zou dus betekenen dat onderwijsinstellingen driedubbel betalen voor digitaal hergebruik? Aan UvO, thuiskopie en reprorecht?
Dat is een terechte en scherpe vraag. Het antwoord is dat onderwijsinstellingen niet driedubbel betalen voor hetzelfde gebruik, maar dat de betalingen via verschillende kanalen lopen voor verschillende vormen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. De vergoedingen zijn complementair, niet overlappend, en worden via afzonderlijke regelingen geïnd.
Hier is hoe het onderscheid in de praktijk werkt:
1. Reprorechtregeling (via Stichting Reprorecht)
Deze vergoeding is verplicht en is gebaseerd op een collectieve licentie die een school, mbo- of hogeschool afsluit met Stichting Reprorecht. Het dekt het incidentele en interne hergebruik van artikelen en passages uit gedrukte en digitale publicaties zoals:
Kranten
Tijdschriften
Boeken
De regeling is specifiek bedoeld voor het maken van kopieën, scans en prints, of het delen van deze content via e-mail of het intranet, voor intern gebruik door medewerkers en studenten.
2. Thuiskopievergoeding (via Stichting de Thuiskopie)
De thuiskopievergoeding betaalt de consument, niet de onderwijsinstelling. Deze vergoeding zit al verwerkt in de prijs van apparaten die gebruikt kunnen worden om te kopiëren, zoals laptops, smartphones, tablets en USB-sticks. De opbrengst van deze heffing wordt door Stichting de Thuiskopie verdeeld onder auteurs en artiesten ter compensatie van het kopiëren voor privégebruik. Onderwijsinstellingen kunnen, als ze dergelijke apparaten uitsluitend voor zakelijke doeleinden gebruiken, zelfs een vrijstelling krijgen of de betaalde vergoeding terugvragen.
3. Licenties voor readers en langere overnames (via Stichting UvO)
Wanneer een onderwijsinstelling materiaal wil gebruiken dat niet onder de incidentele reprorechtregeling valt – denk aan het samenstellen van een reader, een digitale leeromgeving of het overnemen van meer dan het toegestane percentage van een werk – moeten ze daarvoor een aparte licentie afsluiten bij Stichting UvO (Stichting Uitgeversorganisatie voor het Onderwijs). Deze afspraken gelden voor het structurele gebruik van auteursrechtelijk werk en zijn vaak specifiek en op maat gemaakt voor het type onderwijsinstelling.
Samenvattend: onderwijsinstellingen betalen weliswaar aan meerdere organisaties, maar elke betaling is bedoeld voor een specifiek, afgebakend gebruik van auteursrechtelijk materiaal. De kosten dekken respectievelijk het interne, incidentele kopiëren (Reprorecht) en het grootschalige, structurele hergebruik (UvO). De thuiskopievergoeding is een consumentenheffing en wordt niet door de onderwijsinstelling betaald.
Keert Stichting UvO alleen uit aan uitgevers? Of ook rechtstreeks aan de makers?
Stichting UvO keert de vergoedingen die het incasseert bij onderwijsinstellingen in principe niet rechtstreeks uit aan individuele auteurs (makers). Het geld wordt uitgekeerd aan en via de uitgevers.
UvO vertegenwoordigt uitgevers, en in de collectieve afspraken met onderwijsinstellingen is vastgelegd dat de uitgever de verantwoordelijkheid heeft om de vergoedingen verder te verdelen onder de auteurs met wie zij contracten hebben.
In de praktijk werkt het als volgt:
Incassering: Stichting UvO incasseert de vergoedingen van onderwijsinstellingen voor het hergebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal (bijvoorbeeld voor readers of digitale leeromgevingen).
Uitkering aan uitgevers: UvO keert deze vergoedingen uit aan de betreffende uitgevers.
Doorbetalingsplicht: De uitgever is vervolgens, op basis van de gemaakte contractuele afspraken met de auteur, zelf verantwoordelijk voor het doorbetalen van het aandeel van de auteur. UvO wijst uitgevers er expliciet op dat ze hun auteurs moeten doorbetalen.
Voor freelance makers van bijvoorbeeld foto's of illustraties geldt een uitzondering: zij ontvangen hun vergoeding vaak via hun eigen organisaties, zoals Stichting Pictoright.
Aan wie keert stichting Reprorecht vergoedingen uit?
Stichting Reprorecht keert de geïncasseerde vergoedingen uit aan zowel makers als uitgevers.
Reprorecht verdeelt het geld niet rechtstreeks aan individuele rechthebbenden, maar aan verschillende collectieve beheersorganisaties die elk een specifieke groep vertegenwoordigen:
Stichting Lira: Keert uit aan tekstauteurs (schrijvers, vertalers en journalisten).
Stichting Pictoright: Keert uit aan beeldmakers (fotografen, illustratoren en andere visuele makers).
Stichting PRO: Keert uit aan uitgevers.
Op deze manier zorgt Reprorecht ervoor dat de vergoedingen terechtkomen bij de makers en uitgevers die recht hebben op een vergoeding voor het kopiëren van hun werk in bedrijven, overheids- en onderwijsinstellingen.
Welk deel van reprorecht vergoeding komt terecht bij de uitgevers?
De verdeelsleutel van de Reprorecht-vergoeding is complex en hangt af van het type publicatie. Er is geen eenvoudig, vast percentage dat naar de uitgevers gaat. De verdeling is geregeld in een verdeelmatrix die door Stichting Reprorecht wordt opgesteld.
Historisch gezien (vóór 2019) was de verdeling grofweg 50/50 tussen makers en uitgevers, maar de huidige situatie is meer gedetailleerd. De vergoedingen worden verdeeld over verschillende categorieën van publicaties, zoals:
Vak- en wetenschappelijke boeken
Publiekstijdschriften
Kranten
Educatieve werken
Voor elke categorie is een specifiek percentage vastgesteld dat naar de makers (auteurs, beeldmakers) en uitgevers gaat.
Hoe het in de praktijk werkt:
Stichting Reprorecht int de vergoedingen.
Het geïncasseerde bedrag wordt verdeeld over de verschillende categorieën op basis van onderzoek naar het daadwerkelijke kopieergedrag.
Per categorie wordt een vooraf vastgesteld percentage uitgekeerd aan de vertegenwoordigers van de rechthebbenden.
Het deel voor auteurs (schrijvers, journalisten, vertalers) gaat naar Stichting Lira.
Het deel voor beeldmakers (fotografen, illustratoren) gaat naar Stichting Pictoright.
Het deel voor uitgevers gaat naar Stichting PRO.
Stichting PRO ontvangt het "uitgeversaandeel" en verdeelt dit vervolgens verder onder de aangesloten uitgevers op basis van hun opgegeven omzet. De uiteindelijke vergoeding per uitgever is dus relatief en afhankelijk van het totaalbedrag dat door Reprorecht is geïncasseerd.
Aan wie keert stichting Thuiskopie de vergoedingen uit? En wat is de verdeling tussen uitgevers en makers?
Stichting de Thuiskopie keert de geïncasseerde vergoedingen uit aan verschillende collectieve beheersorganisaties (cbo's). Deze organisaties vertegenwoordigen op hun beurt specifieke groepen van rechthebbenden.
De belangrijkste verdeelorganisaties die een deel van de thuiskopievergoeding ontvangen zijn:
Stichting Lira: Voor schrijvers, journalisten, en literaire auteurs.
Stichting Pictoright: Voor beeldmakers zoals fotografen en illustratoren.
Buma/Stemra: Voor componisten, tekstschrijvers, en muziekuitgevers.
Stichting Norma: Voor uitvoerende kunstenaars zoals muzikanten en acteurs.
Stichting VEVAM: Voor regisseurs.
Stichting PRO: Voor uitgevers.
De verdeling tussen makers en uitgevers
De verdeling van de thuiskopievergoeding is complex en is vastgelegd in een gedetailleerde verdeelsleutel die per type publicatie (audio, video, geschriften, beeld) verschilt. De verdeelsleutel wordt periodiek geëvalueerd en vastgesteld door de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT).
Het is dus niet een vast percentage van 50/50. De percentages variëren sterk, afhankelijk van het type werk dat gekopieerd wordt. Zo kunnen makers van geschriften een ander deel ontvangen dan makers van audio of video. Over het algemeen is de verdeling een resultaat van de onderhandelingen tussen de verschillende partijen, waarbij een deel voor de makers, een deel voor uitvoerende kunstenaars en een deel voor producenten/uitgevers is.
Hebben uitgevers wettelijk gezien recht op een vergoeding van auteursrechtelijk beschermd materiaal waarvan de rechten nog bij de makers liggen?
Dit is een zeer goede en juridisch scherpe vraag. Het antwoord is genuanceerd en ligt in de juridische structuur van het auteursrecht in Nederland.
Nee, uitgevers hebben wettelijk gezien geen eigen auteursrecht op het werk dat ze publiceren. Het auteursrecht ontstaat automatisch bij de maker (de auteur). Wat een uitgever heeft, is een recht dat is overgedragen door de auteur.
Hieronder de juridische basis van de vergoedingen voor uitgevers:
1. Overdracht of licentie van het auteursrecht
Een uitgever kan alleen auteursrechtelijke rechten uitoefenen als de maker van het werk deze rechten aan hem heeft overgedragen of in licentie heeft gegeven.
Overdracht: De maker draagt het auteursrecht volledig over aan de uitgever. Dit moet schriftelijk gebeuren. In dit geval is de uitgever de auteursrechthebbende en heeft hij recht op alle vergoedingen die voortvloeien uit het gebruik van het werk.
Licentie: De maker behoudt het auteursrecht, maar geeft de uitgever een exclusief of niet-exclusief gebruiksrecht. In de praktijk is dit de meest voorkomende situatie. De licentie-overeenkomst bepaalt de voorwaarden voor het gebruik en de vergoeding die de maker ontvangt.
2. De rol van de uitgever als investerende partij
De Nederlandse wet en de auteursrechtpraktijk erkennen dat een uitgever een belangrijke rol speelt in het tot stand brengen en verspreiden van een werk. De uitgever draagt de financiële en commerciële risico's van de productie, de marketing en de distributie. Zonder de inspanningen en investeringen van de uitgever zou het werk vaak niet het publiek bereiken.
Daarom hebben uitgevers in collectieve afspraken en specifieke wetgeving een positie gekregen die hen recht geeft op een deel van de vergoedingen, ook als de rechten bij de makers zijn gebleven. De vergoedingen (zoals reprorecht en thuiskopievergoeding) zijn bedoeld als een billijke compensatie voor de rol van de uitgever in de exploitatie van het werk. Deze regelingen zijn vaak tot stand gekomen na onderhandelingen tussen uitgeversorganisaties en organisaties die de belangen van auteurs behartigen.
Conclusie
Wettelijk gezien heeft de uitgever geen primair auteursrecht op het werk van de maker. Hun recht op een vergoeding is indirect. Het is gebaseerd op:
Contractuele afspraken (licentieovereenkomsten) die de uitgever het recht geven om het werk te exploiteren.
De erkenning van hun economische rol in het verspreiden van het werk, wat via collectieve afspraken en wetgeving (zoals de regeling voor reprorecht) wordt gecompenseerd.
Dit staat in contrast met bijvoorbeeld film- of muziekproducenten die in de Nederlandse Wet op de Naburige Rechten wel een eigen, apart recht hebben dat naast het auteursrecht van de maker staat. Voor uitgevers bestaat een dergelijk algemeen "uitgeversrecht" niet, hoewel de Wet op de naburige rechten in 2019 wel een nieuw recht voor uitgevers van perspublicaties heeft geïntroduceerd.
Dat is toch raar dan dat er zo'n groot deel van de wettelijk verplichte vergoedingen voor hergebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij de uitgevers terecht komt? Terwijl die uitgevers voor digitaal hergebruik op platforms bovendien contracten kunnen afsluiten met die platforms?
Dat is een heel begrijpelijke en terechte vraag. De situatie kan inderdaad vreemd overkomen, alsof uitgevers dubbel betaald krijgen. Het is echter belangrijk om een onderscheid te maken tussen de verschillende manieren van hergebruik en de bijbehorende vergoedingen.
Het systeem is gebaseerd op het principe dat verschillende vormen van hergebruik van auteursrechtelijk materiaal verschillende vergoedingen rechtvaardigen.
1. Collectieve vergoedingen (Reprorecht/Thuiskopie)
De vergoedingen die via Stichting Reprorecht en Stichting de Thuiskopie worden geïnd, zijn bedoeld als een billijke compensatie voor hergebruik dat anders onmogelijk individueel te monitoren en te verrekenen is. Dit gaat om:
Incidentele kopieën: Denk aan een docent die een artikel uit een tijdschrift kopieert voor zijn studenten, of een kantoormedewerker die een pagina uit een vakblad scant en naar een collega mailt. Dit gebruik is diffuus en vindt op grote schaal plaats.
Privékopieën: De thuiskopievergoeding dekt het kopiëren voor eigen gebruik, zoals een muzieknummer op een USB-stick zetten of een film downloaden.
Voor dit type gebruik zou het onpraktisch en onuitvoerbaar zijn voor een uitgever om met elke gebruiker of onderwijsinstelling een apart contract af te sluiten. De collectieve beheersorganisaties (cbo's) nemen deze rol over. Het deel van de vergoeding dat naar de uitgever gaat, is een erkenning van hun economische rol en de investeringen die ze hebben gedaan in de productie en marketing van het werk. Het is een collectieve compensatie voor een collectief en moeilijk te traceren gebruik.
2. Individuele contracten met platforms
Licentieovereenkomsten met platforms zoals Google, Facebook of Apple zijn totaal anders van aard. Dit zijn commerciële, zakelijke afspraken die gaan over het structurele en commerciële hergebruik van content. Bijvoorbeeld:
Een uitgever die een deal sluit met een online nieuwsplatform om volledige artikelen te mogen publiceren.
Een streamingdienst die betaalt voor het recht om een hele film of serie te tonen.
In deze gevallen is er sprake van een directe waardestroom, waarbij het platform inkomsten genereert uit het gebruik van de content. De licentievoorwaarden worden specifiek onderhandeld en kunnen per deal verschillen.
Conclusie
Het lijkt misschien alsof uitgevers dubbel betaald krijgen, maar juridisch en praktisch gezien worden de twee soorten vergoedingen als complementair beschouwd, niet als overlappend.
De collectieve vergoedingen zijn een compensatie voor kleinschalig, moeilijk te traceren hergebruik. Dit is de rol van Stichting Reprorecht en Stichting de Thuiskopie.
De individuele platformcontracten zijn voor grootschalige, commerciële hergebruik en zijn een direct gevolg van de commerciële relatie met het platform.
Het recht op een deel van de reprorecht- en thuiskopie-vergoedingen is een wettelijk erkende manier om de uitgevers te compenseren voor de waarde die zij toevoegen aan het auteursrechtelijke werk, los van eventuele licenties die zij afsluiten met platforms.
Ik heb Gemini niet meer bedankt voor de uitgebreide antwoorden (zonde van de energie). Ik heb hier meer dan voldoende aan, ik ga het bestuderen, controleren en verwerken.